Statistieke beschrijving van de stad Zevenaar in 1808

Toen koning Lodewijk Napoleon in juni 1808 het plan opvatte een reis te maken door Gelderland, om dit deel van het Koninkrijk Holland nader te leren kennen, wilde hij vooraf beschikken over een zo uitgebreid en nauwkeurig mogelijke beschrijving van het ‘departement’. Alle plaatselijke besturen kregen opdracht gegevens te verschaffen, niet alleen over de bestuurlijke en rechterlijke organisatie van hun ambtsgebied, maar ook over de geografische ligging, de bodemgesteldheid, de plaatselijke bevolking, de landbouw en veeteelt, de sociaal-economische, kerkelijke en culturele toestand, het onderwijs etc.

Hier volgen in het kort enige gegevens uit deze statistieke beschrijving betreffende Zevenaar. De stad Zevenaar grensde in het oosten aan het groothertogdom Berg en was vervolgens gelegen aan de oude postweg van Arnhem naar Elten en Emmerik. Het 18,15 hectare grote gebied van de stad, werd door een gracht omsloten en was omgeven door de dorpen en parochies Duiven, Groessen, Loo, Oud-Zevenaar en de buurtschappen Babberich, Grieth, Holthuizen en Ooy. In de stad Zevenaar waren twee kerken, drie scholen, vier stadspoorten, 194 huizen en het inwoneraantal bedroeg ongeveer 1000 personen.

Hoewel de stad Zevenaar geen eigen grondgebied buiten de stadspoorten had, waren de voornaamste takken van bestaan de landbouw en veeteelt, en lagen de bezittingen van de ingezetenen die zich daarmee bezig hielden in het ambt Liemers. De omgeving was heel vruchtbaar en de bodem was voor bijna ieder landbouwgewas geschikt. Hieronder verstond men voornamelijk: koolzaad, gerst, rogge, erwten, haver, klaver en boekweit; waarvan een gedeelte bestemd was voor eigen gebruik en de rest van de granen werden in het Koninkrijk Holland voor consumptie verkocht. De opbrengst van de rogge en boekweit was niet toereikend voor het plaatselijk gebruik, omdat de zware kleigrond minder geschikt was voor deze twee gewassen. Er werd veel inlandse tabak verbouwd, zodra de prijs de moeite enigszins loonde, wat echter niet door zogenaamde boeren, maar simpel door dagloners en keuters werd gedaan. Van deze agrarische bedrijvigheid werden alleen het slachtvee, de granen en vruchten verhandeld. Het slachtvee ging hoofdzakelijk naar het groothertogdom Berg, de granen en vruchten naar Arnhem en verder in het Koninkrijk Holland.

Onder de stad Zevenaar werden twee windmolens gerekend, waarvan echter maar één binnen de stadsgracht was gelegen; de andere windmolen lag ongeveer zeven minuten gaans buiten de stad. Er was ook nog een rosmolen. De stad telde twee bierbrouwerijen. In de ene werd sedert enige jaren in het geheel niet en in de andere sinds een jaar niet meer gebrouwen. Enige jaren geleden was een voedselbranderij aangelegd, maar deze werd niet meer gebruikt. De stad beschikte over een grutmolen, een hoedenfabriek die echter maar voor een of twee man werk opleverde en nog drie weefgetouwen. De bank die tot dit district behoorde was in de Pruisische tijd in Kleef.

Verbeteringen in de koophandel zouden hier als grensplaats mogelijk moeten zijn, maar de stad was te ver van de rivier de Rijn gelegen om transporten vandaar naar Zevenaar lonend te maken. Twee magere veemarkten waren jaarlijks binnen de stad, op 22 april en 10 mei. De tweede was eerst voor zo’n vijf jaar geleden ingesteld en ontwikkelde zich zeer goed. De derde jaarlijkse markt, een vette veemarkt, was in voorbereiding. Want van de landdrost van dit departement was bericht ontvangen, dat op 17 december 1808 te Amsterdam gunstig werd beschikt op het verzoek van Zevenaar, dat jaarlijks in de herfst op een vastgestelde datum een vette veemarkt mocht worden gehouden.

Bronnen

  • Statistieke beschrijvingen van de steden en het platteland van Gelderland uit 1808. Werken uitgegeven door Gelre, nr. 37, 3 delen (Arnhem, 1986)