Bodemgesteldheid

De landstreek Liemers, waarin Zevenaar is gelegen, behoort tot het gebied van de grote rivieren. In dit gebied werd in het Holoceen (geologisch tijdvak vanaf circa 8300 v.C.) rivierklei en rivierzand in al zijn variaties afgezet. De afzetting van deze sedimenten vond plaats volgens bepaalde regels. Vlak langs de nog onbedijkte rivieren werd het grovere materiaal afgezet op naar verhouding smalle ruggen of wallen de zogenaamde oeverwallen, terwijl het fijnere rivierkleislib verder van het stroombed tot bezinking kwam. Op deze manier ontstond een stelsel van oeverwallen die lage gebieden, de kommen, omsloten.

De vorming van oeverwallen en komgronden is doorgegaan, totdat de mens dijken ging bouwen om zich enigszins tegen het water te beschermen. Het noordelijk deel van het grondgebied van de gemeente Zevenaar bestaat uitsluitend uit komgronden. Deze komgronden zijn een onderdeel van ruim 2600 hectare komkleigebied, gelegen tussen de rivier de IJssel en de hoofdweg Westervoort-Duiven-Zevenaar, het westelijk deel van de Liemers. Een komgrondengebied noemt men ook wel broeklandschap, broeklanden of broekgronden. Broek betekent in deze samenhang een laaggelegen, slecht afwaterend grasland. In het betreffende gebied komt de naam broek herhaaldelijk voor. Het Duivense-, Zevenaarse-, Angerlose- en Greffelkampse Broek zijn daar voorbeelden van. Het broekland werd vroeger bijna uitsluitend als grasland geƫxploiteerd en deed zich als een bijna boomloze vlakte voor, waarin weinig boerderijen lagen.

Bronnen

  • A.W.A. Bruins en A. Vetter, Zevenaar tijd van verandering 1945-1980 (Zevenaar, 2004)
  • L.J. Pons, Aantekeningen over het ontstaan van de bodem van de Liemers, in: De Liemers, Gedenkboek Dr. J.H. van Heek (Didam, 1953)
  • F.W.G. Pijls, De bodemgesteldheid van de Liemers, in: Bijdrage tot de kennis van de landbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden in de Liemers (Arnhem, 1948)