Een opmerkelijke dobbelsteen uit Didam (Gld.)

Ivo Hermsen

(dit artikel verscheen eerder in Westerheem nr. 4, augustus 2000)

Van maart tot en met mei 1998 voerde de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een opgraving uit op het terrein Aalsbergen te Didam (afb. 1), waarbij amateur-archeologen, deels in AWN-verband, assistentie verleenden. Hier ging een Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het najaar van 1997 aan vooraf. 

Afb. 1: In de tekst genoemde vindplaatsen van dobbelstenen uit de Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen. 
1. Sneek; 2. Almenum; 3. Spannum; 4. Baard; 5. Friens; 6. Menaldum; 7. Jelsum; 8. Beetgum; 9. Stiens; 10. Britsum; 11. Cornjum; 12. Ferwerderadeel/Hallum; 13. Aalsum; 14. Ezinge/Joewerd; 15. Ranum; 16. Didam; 17. Nieuw Wehl; 18. Zutphen; 19. Velsen; 20. Broekpolder; 21. Assendelver Polder; 22. Uitgeesterbroekpolder; 23. Castricum; 24. Schagen.
 

De op veldverkenningen gebaseerde veronderstelling dat zich op deze plaats een nederzetting uit de periode vanaf de midden-Romeinse tijd tot in de Vroege Middeleeuwen moest bevinden, werd bevestigd.1 Na mei 1998 werd de opgraving voortgezet door amateur-archeologen, om nog zoveel mogelijk informatie aan bodem te kunnen onttrekken voordat het landbouwterrein in industriegebied zou veranderen. Gezien de opmerkelijke vondsten die gedaan werden, zowel grondsporen als voorwerpen, besloot de ROB tot een kort vervolgonderzoek in januari 1999. Vooruitlopend op een populaire opgravingspublicatie die voor de toekomst gepland staat, zal in dit artikel alvast één opmerkelijke vondst besproken worden, die de nodige stimulans tot speculeren geeft.

Afb. 2: Aardewerken dobbelsteen uit Didam (Tek.: I. Hermsen)

Dobbelsteen
Uit een ondiepe, ronde verkleuring in de zandgrond is een dobbelsteen afkomstig. Deze kuil ligt te midden van nederzettingssporen zoals hutkommen en andere kuilen, die gezien het vondstmateriaal alle uit de vierde en/of vijfde eeuw n.Chr. stammen. Dit maakt een laat-Romeinse of vroeg-Merovingische datering van de dobbelsteen zeer waarschijnlijk. De dobbelsteen is donkerbruin van kleur en vervaardigd van reducerend gebakken klei, dat duidelijk kwartsgemagerd is. Het voorwerp zal gekneed zijn uit klei dat tevens gebruikt werd voor de productie van inheems vaatwerk. De vorm is enigszins onregelmatig. De zijden zijn platgedrukt en de hoeken zijn afgerond. Wat de afmetingen van de dobbelsteen betreft: deze is 20 mm lang en in beide richtingen 15 mm breed. Nadat de dobbelsteen gebakken was, werden op alle zes de zijden ogen met een diameter van 2 tot 3 mm aangebracht door ondiepe boring met een hard, mogelijk metalen, puntig voorwerp. Op de beide kopse kanten bevindt zich centraal in het vlak één oog. Op de lange zijden bevinden zich tweemaal drie en tweemaal zeven ogen, waarbij de gelijke waarden tegenover elkaar liggen (afb. 2 en 3). 

Afb. 3: Opmerkelijke zijde van de Didamse dobbelsteen
met zeven ogen (foto: P. Jonkman)


Typologie
In 1982 verscheen een publicatie van T. Krüger, waarin een overzicht wordt gegeven van speelschijfjes en dobbelstenen uit de late La Tène-periode en de Romeinse keizertijd die in het gebied van het Vrije Germanië zijn gevonden. Krüger onderscheidt drie hoofdtypen dobbelstenen, die afkomstig zijn uit 74 vondstcomplexen:
1. zeszijdige dobbelstenen (zogenaamde tesserae), die min of meer kubisch van vorm zijn; 
2. staafdobbelstenen ofwel langwerpige dobbelstenen (zogenaamde tali), waarvan slechts vier kanten te bespelen zijn;
3. benen dobbelstenen van het type Westerwanna, genoemd naar de vindplaats in Noord-Duitsland, die evenals het tweede type langwerpig en vierzijdig bespeelbaar zijn, maar die zo sterk zijn afgerond dat bijna van een ovaalvorm gesproken kan worden (afb. 4). Dit type heeft een beperkte verspreiding in het noord-Duitse en noord-Nederlandse kustgebied.


Afb. 4: Benen dobbelsteen van het type Westerwanna (Tek.: I. Hermsen)


De meeste dobbelstenen zijn gemaakt van been, in enkele gevallen van aardewerk, glas of brons. Hoewel deze niet in het overzicht voorkomen, is bekend dat in de Romeinse tijd ook dobbelstenen werden vervaardigd van onder andere hout, ivoor, gewei en hoorn.2 Benen tesserae kunnen massief zijn of een mergholte bezitten. Zij werden vaak uit middenvoetsbeentjes van runderen, schapen of geiten gesneden. Mergholte-openingen werden met een op maat gemaakte stop gedicht.

Een nader onderscheid kan gemaakt worden op basis van de wijze waarop de ogen op de zijden zijn aangebracht. In de meeste gevallen is de optelsom van de tegenover elkaar gelegen waarden op zeszijdige dobbelstenen zeven, in een enkel geval komt een andere combinatie voor.3 Wel is altijd sprake van het unieke voorkomen van de waarden één tot en met zes. Zij variëren in de maximale zijdelengte van 6,5 tot 21 mm. Staafdobbelstenen bezitten maar drie of vier lange zijden met ogen en zijn doorgaans tussen 17 en 54 mm lang, met enkele uitschieters tot 114 mm. Zij zijn 3 tot 21 mm breed. De kopse kanten van deze dobbelstenen konden niet geworpen worden en hoefden dus ook geen ogen te bevatten. De aantallen ogen op de lange zijden variëren in dit geval van nul tot zes. Op twee exemplaren uit een nederzetting te Hoštice (Tsjechië) komen als uitzondering respectievelijk eenmaal tien en eenmaal negentien ogen voor in een geordend patroon. Van één vondst, uit Stradonitz (Tsjechië), is een dubbelwaarde (drie) bekend. Dit kan mijns inziens in dit geval verklaard worden uit ruimtegebrek op de lange zijde. Op zeszijdige dobbelstenen zijn de ogen bijna altijd over het vlak verdeeld zoals dat ook op hedendaagse exemplaren het geval is. Op staafvormige dobbelstenen komen een aantal variaties in de plaatsingswijze van de ogen voor, maar deze kenmerken zich alle door symmetrie. 

Bijzonder
De in Didam gevonden dobbelsteen kan nauwelijks geplaatst worden in de door Krüger opgestelde categorisering. Hij neemt een bijzondere positie in. Ten eerste is hij gemaakt van aardewerk, wat volgens Krüger relatief weinig voorkomt. Daarnaast heeft de dobbelsteen een langwerpige vorm, maar bevat toch ogen op alle zes de zijden. Voor een langwerpige dobbelsteen is het gevonden exemplaar zeer kort en breed, voor een kubische dobbelsteen is hij groot. Het meest opvallende en van de standaard afwijkende kenmerk is dat de dobbelsteen driemaal twee dezelfde waarden bevat, waarbij de waarde zeven wordt gehanteerd. Tenslotte zijn de ogen op de lange zijden op een ongebruikelijke, onregelmatige manier over het vlak verdeeld (met uitzondering van de drie ogen die op één zijde in een rechte lijn liggen). De enige parallel die is aangetroffen, bevindt zich in het Fries Museum te Leeuwarden en is een terpvondst uit Baard (afb. 5). Dit betreft een aardewerken dobbelsteen met exact dezelfde afmetingen als het Didamse exemplaar en eveneens een ongebruikelijk ogenpatroon: de zeven en zes ogen liggen tegenover elkaar, zo ook de drie (afwijkend van de standaard aangebracht in drie hoeken) en vier ogen. Op de overige zijden staan enerzijds twee ogen en anderzijds meer dan negen, waarbij het exacte aantal niet te bepalen is door beschadiging. Op de dobbelsteen uit Baard zijn de ogen vóór het bakken met een hol takje of rietstengeltje op grove en fijnere wijze ingedrukt. Het is vooralsnog onduidelijk of achter beide vondsten eenzelfde oorsprong gezocht moet worden en of er sprake is van een wijder verbreid type dobbelsteen. De vondsten nodigen in ieder geval sterk uit tot discussie.

Afb. 5: Aardewerken dobbelsteen uit Baard (Tek.: I. Hermsen)


Scenario's 
Er zijn verschillende scenario's te bedenken voor de totstandkoming van de Didamse dobbelsteen.
Het is goed mogelijk dat de dobbelsteen gemaakt is door Germanen (of Franken, zo men ze noemen wil) die geen kennis hadden van de precieze spelregels en het principe van dobbelen, zoals dat door de Romeinen en Gallo-Romeinen met grote liefde bedreven werd, of die deze regels bewust negeerden en een eigen variant speelden. Het Romeinse spelletje morra (even-oneven) kan geenszins gespeeld zijn. En wanneer het doel van het gokspel zou zijn geweest om een zo hoog mogelijk aantal ogen te gooien, dan hadden de makers waarschijnlijk op de kopse kanten van de dobbelsteen niet slechts een enkel oog gezet, maar juist een groot aantal ogen. Uit een experiment blijkt dat de kans om een kopse kant boven te krijgen bij het gooien aanzienlijk kleiner is (kleiner dan 1/15) dan die om een lange zijde te gooien. De kans op het gooien van drie of zeven ogen is ongeveer aan elkaar gelijk.
Het is niet ondenkbaar dat we hier te maken hebben met een dobbelsteen die vervaardigd is door mensen die zuidelingen of geromaniseerde Germanen het dobbelspel hebben zien spelen en zelf het gebruik van dobbelen hebben overgenomen, maar daarbij een andere functie aan de dobbelsteen toedichtten. Een optie die opengehouden moet worden is, dat zij de vorm globaal in klei hebben overgenomen, maar de ogen van de een of meerdere geziene exemplaren niet direct konden kopiëren, aangezien ze geen voorbeelden bij de hand hadden. Ten eerste kunnen zij er als een soort versieringspatroon verschillende aantallen ogen op hebben gezet; dat de tegenoverliggende zijden dezelfde hoeveelheden ogen bevatten, kan het gevolg zijn van een voorkeur voor symmetrie, zoals dat ook spreekt uit de spatel- en nagelindrukversiering op het vele inheemse aardewerk dat naast de aanzienlijke hoeveelheden Romeins import aardewerk op de site is aangetroffen. Dat de enkele ogen dan op de kleine zijden terechtkomen, hoeft ons dan niet te verbazen. Ook de niet-werpbare uiteinden van staafdobbelstenen zijn vaak versierd met een sierrondje. Deze hypothese lijkt echter niet aannemelijk wanneer we de dobbelsteen uit Baard bezien. Ten tweede kunnen de betreffende aantallen ogen er ook heel bewust op zijn gezet omdat zij een bepaalde getalsymboliek vertegenwoordigen. Het is opvallend dat er uitsluitend sprake is van oneven getallen. Dit geldt niet voor de dobbelsteen uit Baard. In een derde scenario kunnen er in twee fasen ogen in de Didamse dobbelsteen zijn gekrast, eventueel door verschillende personen. Bij nadere beschouwing van de Didamse dobbelsteen blijken een aantal ogen namelijk, met name op de zijden met zeven ogen, iets afwijkend van vorm te zijn en nogal onbeholpen te zijn aangebracht. Het waarom blijft in dat geval echter nog steeds een mysterie. 

Functie
Het geheel overziend, kunnen we nu gaan speculeren over de functie die deze dobbelsteen gehad zal hebben in de gemeenschap in de laat-Romeinse/vroeg-Merovingische tijd. Dat de dobbelsteen geen functie vervulde als gokinstrument waarbij een aanzienlijke tegenprestatie op het spel stond, lijkt op grond van voorgaande overwegingen en de constatering dat de ogen op de twee dobbelstenen niet allemaal even duidelijk zijn gemarkeerd -waardoor valsspelen vergemakkelijkt wordt- vrij aannemelijk. Hij zou eventueel als een 'gedegenereerd' speelobject gediend kunnen hebben, waarmee men bijvoorbeeld achter elkaar hetzelfde patroon moest proberen te gooien. Of is de dobbelsteen simpelweg door een kind gemaakt en verkreeg het daardoor zijn afwijkende kenmerken? Dit valt noch te bewijzen, noch met zekerheid te verwerpen. Maar duidelijk is dat de dobbelsteen niet helemaal ondoordacht gemaakt is (er moet een voorbeeld aan ten grondslag gelegen hebben) en dat hij gebakken is, waarbij zeker een volwassene betrokken zal zijn geweest. Aangezien dobbelstenen uit diverse, gemakkelijk te verkrijgen materialen eenvoudig te maken zijn door niet-specialisten, is het niet erg waarschijnlijk dat dobbelstenen bewonderd werden om hun artistieke of ambachtelijke kwaliteit. Kijken we naar de aard van de context waarin dobbelstenen in het Vrije Germanië worden aangetroffen en naar de oorsprong van het fenomeen dobbelsteen, dan moet rekening worden gehouden met een geheel andere functie van het voorwerp, namelijk dat van een 'wonderlijke steen' met een symbolische betekenis.

Andere dobbelstenen
Het grootste gedeelte van de door Krüger geïnventariseerde dobbelstenen is afkomstig uit een grafcontext, hoewel twee van de drie door hem geïnventariseerde Nederlandse exemplaren in nederzettingscontext zijn aangetroffen (Ezinge, Sneek; uit Spannum stamt een losse vondst).4 Ook zijn van diverse noord-Nederlandse terpen andere benen dobbelsteenvondsten uit de Romeinse tijd bekend (Jelsum5, Friens, Joeswerd, Menaldum, Ranum, Stiens).6 Helaas zijn dit alle losse vondsten die tijdens terpafgravingen zijn gedaan en waarvan geen nadere vondstomstandigheden bekend zijn. Uit Nieuw Wehl, dat circa 8 km ten noordoosten van Didam ligt, is als losse vondst een fragment van een (vermoedelijk kubische) aardewerken dobbelsteen afkomstig uit een bodemlaag die geassocieerd wordt met de Romeinse tijd (afb. 6).7 Deze bevat ogen die vóór het bakken zijn ingedrukt. Eén zijde is helemaal verloren gegaan. Van een andere zijde is het aantal ogen zeker, te weten vier. Twee tegenoverliggende zijden bevatten minimaal twee ogen, de overige minimaal één. De zijde tegenover één oog bevat vrijwel zeker geen zes ogen. Vermoedelijk bezat de Nieuw Wehlse dobbelsteen oorspronkelijk, evenals die uit Didam, één of meerdere dubbele oogwaarden. Tijdens opgravingen te Schagen zijn uit een kuil die in de vroege vierde eeuw gedateerd wordt, twee houten dobbelstenen tevoorschijn gekomen, waarvan de één en zes niet gegooid kunnen worden vanwege de bolheid van de betreffende zijden. In de Assendelver Polder (Noord-Holland) is onder andere een kubusvormige aardewerken dobbelsteen gevonden die bij een buiten-haardplaats uit de Romeinse tijd lag en die op grond van deponeringspatronen, evenals twee aardewerken dobbelstenen uit een vroeg eerste-eeuwse kuil in de Uitgeesterbroekpolder, in verband gebracht wordt met een cultuurspecifiek ritueel.8 Uit Aalsum (Groningen) is een vondst bekend van een urn met crematieresten en meeverbrande bijgaven, waaronder een benen dobbelsteen en tien speelschijfjes. Deze dateert uit de Vroege Middeleeuwen.9 Tenslotte kan de vondst van twee complete, verbrande benen dobbelstenen en één half exemplaar uit een Romeins crematiegraf te Zutphen-Leesten vermeld worden.10 

Afb. 6: Fragmentarische dobbelsteen uit Nieuw Wehl (Tek.: I. Hermsen)

Er wordt soms gesteld dat dobbelstenen in het graf werden meegegeven om de reis naar het hiernamaals plezieriger te maken. Hierbij wordt uitsluitend uitgegaan van de dobbelsteen als gokspel-element. In de minder geromaniseerde wereld zou de 'magische steen' echter bijvoorbeeld ook goed gefunctioneerd kunnen hebben als een instrument om de toekomst mee te voorspellen, goden mee gunstig te stemmen of iets dergelijks, vergelijkbaar met rituelen met behulp van gemerkte voorwerpjes in diverse vormen, zoals die uit sommige vroegere en niet-Westerse culturen bekend zijn.11 De oorsprong van de dobbelsteen wordt thans gezocht in dit soort rituelen in het Oosten, zo'n paar duizend jaar voor Christus.12 Het werpen van een dobbelsteen werd en wordt nog steeds door velen gezien als een metafoor voor de wijze waarop individuele verlangens en de universele krachten van het lot interacteren (afb. 7). Door cultuurverschillen kan een opvallend, voor sommigen onbekend voorwerp als de dobbelsteen, dat de Romeinen in staat van grote opwinding kon brengen, bij ongeletterden met een eigen traditionele denkwijze gemakkelijk een geheel andere (bij-)betekenis krijgen. Of dit daadwerkelijk het geval is geweest in Didam zal nooit met zekerheid gezegd kunnen worden, maar ach, een gokje kunnen we toch altijd wagen?

Afb. 7: Voorspelden de Didamse Germanen hun toekomst door het werpen van een dobbelsteen? (Tek.: N. Hermsen)


Oproep
Aangezien een compleet en actueel overzicht van dobbelstenen (en hun exacte vondstomstandigheden) die in Romeinse en vroeg-middeleeuwse context in Nederland en de omringende landen gedaan zijn, ontbreekt, is het moeilijk om sterk gefundeerde uitspraken over de vondst uit Didam te doen. Dit kennishiaat geldt in het bijzonder voor het gebied binnen de grenzen van het Romeinse rijk, dat in dit artikel buiten beschouwing is gelaten. Uit vele Romeinse forten zijn dobbelstenen bekend, maar welke invloed zij hebben uitgeoefend op de plaatselijke bevolking blijft vooralsnog onduidelijk. Zo blijft het ook voorlopig nog een boeiende vraag in hoeverre de bezetters van het vroeg-Romeinse castellum van Velsen, waar benen dobbelstenen gevonden zijn13, een rol hebben gespeeld bij de introductie van dobbelstenen en het fenomeen dobbelen in de inheemse wereld noordelijk daarvan. Dat de Romeinen voor de algemene verbreiding van de kubusvorm hebben gezorgd, is inmiddels wel duidelijk, maar of de Germanen al dobbelden met tali of andere objecten voordat zij beïnvloed werden door zuidelingen, staat nog niet vast. Weliswaar vermeldt Tacitus (circa 55-120 n.Chr.) dat de Germanen bij hun laatste worp, toen ze alles verloren hadden, zelfs hun eigen vrijheid op het spel zetten, maar dit zegt weinig tot niets over de oorsprong van dobbelen in het Vrije Germanië.14 Bovendien mogen niet alle Germaanse bevolkingsgroepen bij de interpretatie van deze historische informatie samen als één homogene eenheid beschouwd worden. In de toekomst zullen nauwgezettere documentatie en bestudering van dobbelstenen én hun vondstcontext hopelijk meer licht kunnen werpen op de datering, vroegere functie en betekenis van deze kleine, tot de verbeelding sprekende vondsten. Omdat er nog vele vragen onbeantwoord blijven, wil ik lezers die meer informatie kunnen verschaffen of een discussie over dit uitdagende onderwerp willen aangaan, van harte aanmoedigen te reageren. 

Rode Kruislaan 1124B
1111 XA Diemen
e-mail: i.hermsen@frw.uva.nl 

Dankwoord
Hierbij dank ik Alex Koster, Linda Therkorn en Alexander Jager hartelijk voor de door hen verstrekte informatie, eerstgenoemde tevens voor het beschikbaar stellen van de dobbelstenen uit Didam en Nieuw Wehl en voor het geleverde fotowerk, laatstgenoemden tevens voor de toestemming die zij verleenden om de ongepubliceerde dobbelstenen uit Noord-Holland respectievelijk Friesland te bestuderen en hier te mogen vermelden. Nathalie Hermsen bedank ik voor het tekenen van afbeelding 7.

Noten

  1. Deze veldverkenningen werden uitgevoerd door de Didamse amateur-archeoloog Henk Tomas.
  2. Van der Heijdt 1990, pp. 85 en 121. Er moet rekening mee worden gehouden, dat de bekende vondstspreiding van (benen) dobbelstenen voor een belangrijk deel bepaald zal zijn door de gunstige conserveringsomstandigheden in het kustgebied. 
  3. Zo werd in 1970 in Westerheem melding gemaakt van een aardewerken kubusvormige dobbelsteen, gevonden in een tweede-eeuwse bodemlaag te Castricum, die de oogwaarden één tegenover zes, twee tegenover vier en drie tegenover vijf bevat. Onlangs is in de Broekpolder (Noord-Holland) in een zandige afzetting uit de Romeinse tijd een kubusvormige benen dobbelsteen gevonden, waarvan de sommen van de tegenoverliggende zijden drie en tweemaal negen bedragen (mondelinge mededeling Linda Therkorn).
  4. Krüger 1982, pp. 320-321.
  5. Braat 1960, cat.nr. 139a. 
  6. Herweijer 1986, p. 8.
  7. Mondelinge mededeling Alex Koster.
  8. Mondelinge mededeling Linda Therkorn. De dobbelstenen uit Noord-Holland bevatten, met uitzondering van de twee onder voetnoot 3 vermelde exemplaren, alle het gebruikelijke ogenpatroon, waarbij de ogensom van de tegenoverliggende zijden zeven is.
  9. Van Vilsteren 1987, p. 47; Herweijer 1986, p. 7.
  10. Bouwmeester 1997, deel II p.16.
  11. Van der Heijdt 1990, p. 14. In dit verband worden de Germanen, Noordamerikaanse Indianen, de Maya's, Azteken, Eskimo's, Afrikanen en Aziatische volkeren genoemd.
  12. Botermans e.a. 1991, p. 87; Van der Heijdt 1990, pp. 15-17.
  13. Bloemers e.a. 1981, p.81; Herweijer e.a. 1986, p. 8.
  14. Tacitus, Germania 24, 2. 

Literatuur

  • Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, 1981. Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam.
  • Botermans, J., N. Visser en T. Burrett ed., 1991. Timpen, hinkelen & pierebollen. Spelen in de Lage Landen. Houten, 83-91.
  • Bouwmeester, J., 1997. Chamavi qui et Franci. Grafritueel in Wehl en Zutphen in een periode van migratie en continuïteit (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Amsterdam.
  • Braat, W.C. e.a., 1960. Van Friezen, Franken en Saksen (catalogus Fries Museum/Haags Gemeentemuseum). Den Haag.
  • Heijdt, L. van der, 1990. Oog in oog. 5000 jaar dobbelsteen en dobbelspel. Naarden. 
    Herweijer e.a., 1986. Catalogus bij de tentoonstelling: Speels goed uit eigen bodem van prehistorie tot 1600 (uitgave Stichting Publicaties Gemeentemusea Deventer). Deventer.
  • Krüger, T., 1982. Das Brett- und Würfelspiel der Spätlatènezeit und römischen Kaiserzeit im freien 
    Germanien. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen. Band 15. Hildesheim, 135-324.
  • Tacitus, Cornelius. Germania. A. Städele vert. 1998. Düsseldorf/Zürich. 
  • Vilsteren, V.T. van, 1987. Het benen tijdperk: gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor 10000 jaar geleden tot heden. Assen, 47. 

 

 

Artikelen

Hoofdpagina